Kabouter Kobus en de Schat van de Vuurtoren

Kabouter Kobus en de Schat van de Vuurtoren

Op het eiland Marken, waar de wind door de houten huisjes gierde en de golven tegen de dijken sloegen, woonde een kleine kabouter genaamd Kobus. Hij had een lange rode puntmuts, een grijze baard en een jasje dat altijd naar dennennaalden rook. Kobus was een beetje een buitenbeentje onder de kabouters, want terwijl de anderen zich bezighielden met hun moestuintjes en houtsnijwerk, droomde hij van avontuur.
Op een stormachtige avond, terwijl de regen tegen zijn raam tikte, hoorde Kobus een geheimzinnig geklop op zijn deur. Hij opende voorzichtig en zag een oude visser, Jan  Zeeman, doorweekt en hijgend voor de drempel staan.
"Kobus, ik heb iets bijzonders gevonden!" zei Jan opgewonden. "In een oude kist op zolder zat een vergeeld stuk perkament. Het is een schatkaart!"
Kobus veegde zijn brilletje schoon en bestudeerde de kaart aandachtig. Het papier was broos en had vreemde tekens erop, maar één ding was duidelijk: de X markeerde een plek vlak bij de vuurtoren van Marken.
"De schat van vuurtorenwachter Piet!" fluisterde Kobus. "Volgens de legende verborg hij lang geleden een kist vol goud, maar niemand wist waar."
Zonder aarzeling besloot Kobus op zoek te gaan. Hij nam zijn lantaarn, een klein schepje en een kompas mee en vertrok samen met Jan, terwijl de storm buiten raasde.

Het Mysterie van de Vuurtoren

De vuurtoren van Marken stond hoog op een terp, waar de wind altijd vrij spel had. Het licht draaide langzaam rond en wierp lange schaduwen over de dijkjes. Kobus en Jan ploeterden door het natte gras en bereikten de oude stenen trap die naar de vuurtoren leidde.
"Volgens de kaart moet de schat hier ergens onder begraven liggen," zei Kobus, terwijl hij zijn schep in de grond stak. Maar nog voordat hij kon beginnen met graven, klonk er een krakend "Ho ho! Wie waagt zich op mijn terrein?"
Uit de mist verscheen een geheimzinnige gestalte. Het was Tijs, de huidige vuurtorenwachter. In zijn zware oliejas leek hij wel een reus naast de kleine Kobus.
"Wij zoeken de schat van Piet," zei Jan, en hij liet de kaart zien. Tijs bekeek hem en knikte langzaam.
"Jullie zijn niet de eersten die deze schat zoeken, maar niemand heeft hem ooit gevonden." Hij wees naar de fundamenten van de vuurtoren. "Als hij ergens is, dan moet het daar zijn."

De Ondergrondse Gang

Kobus en Jan begonnen te graven bij de voet van de vuurtoren. Na een paar minuten stuitte Kobus op iets hards: een ronde stenen plaat met een ijzeren ring eraan.
"Een verborgen luik!" riep hij uit.
Met enige moeite kregen ze de plaat opzij en daaronder lag een donkere tunnel die naar beneden leidde. De muren waren vochtig en de lucht rook muf, alsof er al eeuwen niemand was geweest. Kobus zette zijn lantaarn aan en daalde als eerste af.
Ze volgden de tunnel, die steeds smaller werd. Opeens hoorden ze geritsel. Iets bewoog in de schaduwen. Jan hield zijn adem in.
"Wat was dat?" fluisterde hij.
Plots sprongen twee glinsterende ogen uit het donker op hen af!
Kobus haalde snel een stuk worst uit zijn zak en hield het voor zich. Het wezen, een oude enmagere vuurtorenkatsprong op en begon gulzig te eten.
"Wat een schrik, het is gewoon een kat!" lachte Jan.
De kat draaide zich om en begon langzaam verder de gang in te lopen, alsof hij hen ergens naartoe wilde leiden. Kobus en Jan volgden hem, tot ze voor een zware, roestige ijzeren deur kwamen.

De Schat van Vuurtorenwachter Piet

Kobus probeerde de deur open te duwen, maar ze zat vast. Op de muur stond een oude inscriptie:"Alleen wie het geheim van de zee kent, opent de poort."
Jan dacht even na en fluisterde: "De naam van Piet's schip was Het paard van Marken."
Hij sprak de woorden hardop uit, en plotseling klikte de deur open!
Achter de deur lag een kleine kamer, gevuld met houten kisten. Toen Kobus er eentje openmaakte, schitterde het goud hen tegemoet. Munten, sieraden, en zelfs een oud kompas met een parelmoeren deksel.
"De schat!" juichte Kobus. "We hebben hem gevonden!"
Maar net toen ze een paar munten wilden pakken, begon de tunnel te trillen. De eeuwenoude stenen bewogen gevaarlijk en er vielen kleine stukjes naar beneden.
"We moeten hier weg!" riep Jan.
Kobus pakte snel een klein zakje vol munten en ze renden terug, net op tijd om de tunnel uit te vluchten voordat hij instortte. De ingang werd voorgoed verzegeld.

Terug naar Marken

Toen ze de volgende ochtend terugkeerden naar Marken, vertelden ze het verhaal aan de andere dorpsbewoners. Niemand had ooit gedacht dat de legende van Piet echt was.
Kobus en Jan verdeelden een deel van de schat met de dorpelingen en gebruikten de rest om de haven op te knappen. De oude vuurtorenkat bleef bij Tijs wonen en kreeg elke dag verse vis.
En Kobus? Die had eindelijk zijn avontuur beleefd. Maar diep in zijn hart wist hij… er zouden nog veel meer komen!

Einde.